Definitie van het begrip arbeidswegongeval
1. Overeenkomstig art. 8 § 1 van de arbeidsongevallenwet wordt eveneens als arbeidsongeval aangezien het ongeval dat zich voordoet op de weg naar en van het werk. Onder de weg naar en van het werk wordt verstaan het normale traject dat de werknemer moet afleggen om zich van zijn verblijfplaats te begeven naar de plaats waar hij werkt, en omgekeerd.
Het cassatiearrest van 18.05.2015 (A.R. nr. S.14.0026.F), Conclusie van advocaat-generaal Genicot, zegt voor recht dat het traject dat de werknemer moet afleggen om zich van zijn verblijfplaats te begeven naar de plaats waar hij werkt, en omgekeerd kan beschouwd worden als een normaal traject wanneer de onderbreking, waarvan de duur niet belangrijk is, met een wettige reden verantwoord is; het traject houdt evenwel op normaal te zijn wanneer de onderbreking belangrijk is en niet aan overmacht toe te schrijven is. Het verwerpt dan ook de voorziening in cassatie tegen het arrest van het arbeidshof te Luik van 22.10.2012 dat had vastgesteld dat een normaal traject één uur en tweeënveertig minuten duurt, en dat de duur van de onderbreking één uur en tweeënvijftig minuten bedraagt, en bijgevolg, en regelmatig en naar recht zijn beslissing had verantwoord dat de onderbreking als belangrijk moet worden beschouwd.
Het cassatiearrest van 31.03.2014 (A.R. nr. S 13.0113.F ), Conclusie van advocaat-generaal Genicot, .stelt dat voor de toepassing van artikel 8, § 1, tweede lid, van de Arbeidsongevallenwet, de rechter niet enkel moet beoordelen of het traject zonder onderbreking of omweg werd afgelegd vanaf het ogenblik dat de werknemer zijn arbeidsplaats verlaten heeft, maar ook 1° of de vertraging waarmee de verweerder het traject heeft aangevat onbeduidend, niet belangrijk of belangrijk is en 2° in de twee laatste gevallen gerechtvaardigd is door een wettige reden, of zelfs door overmacht.
Het verwerpt dan ook de voorziening tegen het arrest van 25.04. 2012 van het arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, dat uit de vaststelling dat de getroffene uitgeprint had en de uitoefening van zijn werk om 14u 15 beëindigd had, dat het ongeval zich om 16u 15 heeft voorgedaan terwijl het normale traject dat hij moest afleggen om zijn verblijfplaats te bereiken slechts een twintigtal minuten duurt en dat niet ter discussie stond dat hij het normale traject zonder enige omweg of onderbreking heeft gevolgd, geoordeeld had dat getroffene “een wettige reden had om zijn vertrek uit te stellen", met name om met toestemming van de werkgever aan een collega een dienst te bewijzen door vlees af te snijden voor privédoeleinden en "gedurende ongeveer anderhalf uur na het einde van zijn arbeidsprestaties onder het gezag van de werkgever te blijven", en bijgevolg een ongeval op de normale arbeidsweg had erkend.
Het cassatiearrest van 10.05.2010 (A.R. nr. S.08.0072.F), bevestigt de bevoegdheid van het Hof van Cassatie om na te gaan of de feitenrechter uit de door hem vastgestelde feiten wettig heeft kunnen afleiden dat de werknemer een normaal traject had afgelegd, maar verklaart het onderdeel van het cassatiemiddel, dat erop neerkomt het Hof te verzoeken om zijn eigen beoordeling van de feitelijke omstandigheden in de plaats te stellen van die van de feitenrechter, niet ontvankelijk. Het verwerpt dan ook het cassatieberoep tegen het arrest van 13.06.2001 van het arbeidshof te Bergen dat de beslissing tot erkenning van het arbeidswegongeval had gegrond op de redenen (het feest van Sint-Elooi vieren en aankopen doen voor de eindejaarsfeesten) die de onderbrekingen hebben veroorzaakt en op de omstandigheden (geen drankmisbruik en redelijk gedrag van de getroffene) waarin deze onderbrekingen zijn gebeurd, zonder rekening te houden met de objectieve duur van de verschillende trajectonderbrekingen van de getroffene, en zonder vast te stellen dat die onderbrekingen verantwoord werden door overmacht.
Het Grondwettelijk Hof heeft bij arrest nr. 152/2007 van 12.12.2007, B.S. 20.02.2008, voor recht gezegd dat er geen schending van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel is:
a) doordat het artikel 8, § 1 van de arbeidsongevallenwet voor het ongeval dat zich voordoet op de weg naar en van het werk eist dat het traject tussen de verblijfplaats en het werk 'normaal' zou zijn, terwijl die eis van de normaliteit niet wordt gesteld voor het wettelijk begrip arbeidsongeval sensu stricto in de artikelen 9 en 7 van de arbeidsongevallenwet;
b) noch doordat die bepaling niet voorziet in een weerlegbaar vermoeden dat een arbeidswegongeval wordt geacht als overkomen door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en doordat het slachtoffer of zijn rechthebbenden het bewijs moeten leveren van de reden die een eventueel oponthoud (of een eventuele omweg) verantwoordt, terwijl voor een arbeidsongeval sensu stricto wel zulk een weerlegbaar vermoeden geldt ;
c) noch doordat die bepaling in die zin wordt geïnterpreteerd dat, wat betreft het oponthoud, een onderscheid wordt gemaakt tussen het onbeduidende, het niet-belangrijke en het belangrijke oponthoud, waarbij het slachtoffer of zijn rechthebbenden respectievelijk geen reden, een wettige reden dan wel overmacht moeten bewijzen.
Het cassatiearrest van 05.03.2007, A.R. nr. S.06.0074.N., J.T.T. 2007, 257, herhaalt dat het arbeidswegtraject normaal blijft in de zin van artikel 8, § 2, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet als de onderbreking onbeduidend is, als ze weinig belangrijk is en door een wettige reden verantwoord wordt, of als ze belangrijk is maar te wijten is aan overmacht en voegt eraan toe dat het onderzoek naar het al dan niet belangrijk karakter van de duur van een onderbreking niet uitsluitend op tijdselementen moet worden gesteund. Het Hof van Cassatie verwerpt dan ook de voorziening in cassatie tegen het arrest, op 18.04.2005 gewezen door het arbeidshof te Antwerpen, waarbij een arbeidswegongeval was erkend in hoofde van de werknemer die op verzoek van zijn werkgever gedurende bijna één uur bij zijn bevriende collega was langsgegaan voor documenten in verband met diens ziekte, hoewel het traject van de werkplaats naar de verblijfplaats van het slachtoffer slechts iets meer dan 10 km bedroeg.
Het cassatiearrest van 04.04.2005 (3° K., A.R. nr. S040126.F), concl. Adv. Gen. Leclercq, J.T.T. 2005, 328, verwerpt het cassatieberoep dat was ingesteld tegen het arrest, dat op 23.03.2004, na verwijzing door het Hof van Cassatie, was gewezen door het arbeidshof te Bergen en waarbij een arbeidswegongeval was erkend in hoofde van de werknemer die slachtoffer werd van een messteek een paar minuten nadat hij het restaurant waar hij werkte, verlaten had. Het Hof van Cassatie verwierp aldus de argumentatie in de voorziening dat het bestreden arrest niet wettig had kunnen weigeren om, bij het beoordelen van het normale karakter van het traject, rekening te houden met de onwettige reden van de onderbreking, met name het uitlokken van een vechtpartij met een collega en met de verhoging van het risico dat gepaard ging met die vechtpartij, en die de reden voor de onderbreking was.
Het cassatiearrest van 21.03.2005 (3° K., A.R. nr. S040122.N), Soc. Kron. 2005, 390, zegt voor recht dat de bij de Wet van 19 juli 1983 op het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door werknemers in loondienst bedoelde leerjongen geacht wordt onder de toepassing van de arbeidsongevallenwet te vallen, wanneer hij onderweg is naar de plaats waar de in het kader van de leerovereenkomst te volgen vormingslessen worden gegeven en zolang hij zich aldaar bevindt.
Het cassatiearrest van 13.10.2003, J.T.T. 2004, 39, concl. Adv. Gen. J.F. Leclercq, stelt dat het ongeval dat zich voordoet tussen de woning van de meter van het slachtoffer waar laatstgenoemde geregeld naartoe ging, maar zonder de bedoeling aldaar zijn verblijfplaats te vestigen, en de plaats waar hij werkt, geen ongeval is op de weg naar en van het werk.
Het cassatiearrest van 24.02.2003, De Verz. 2003, 336, noot L. Van Gossum, brengt in herinnering dat de feitenrechter eerst moet onderzoeken of een onderbreking van een arbeidswegtraject al dan niet belangrijk is, vooraleer zich uit te spreken over de overmacht of het wettig motief dat deze onderbreking kan verantwoorden.
Het cassatiearrest van 27.01.2003, J.T.T. 2003, 157, concl. Adv. Gen. J.F. Leclercq, stelt dat het begrip “weg naar en van het werk” niet uitsluit dat het normale traject dat de werknemer moet afleggen om zich van zijn verblijfplaats te begeven naar de plaats waar hij werkt, en omgekeerd, herhaaldelijk wordt afgelegd om de overeengekomen arbeid te verrichten.
2. Overeenkomstig art. 8 § 2 van de arbeidsongevallenwet worden een aantal trajecten gelijkgesteld met de weg naar en van het werk.
Het cassatiearrest van 13.01.2003, J.T.T. 2003, 159, concl. Adv. Gen. J.F. Leclercq, zegt dat de opsomming van deze trajecten evenwel niet kan worden uitgebreid tot de trajecten die de werknemer niet aflegt vanuit de plaats waar hij werkt of die geen rechtstreeks verband hebben met het ontstaan, de uitvoering of de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.