Definitie van het begrip arbeidsongeval

1. Overeenkomstig art. 7, eerste lid, van de arbeidsongevallenwet wordt voor de toepassing van deze wet als arbeidsongeval aangezien: elk ongeval dat een werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt.

Het cassatiearrest van 09.11.2015 (A.R. nr. S.15.0039.N) stelt dat het ongeval dat een werknemer tijdens een sportmanifestatie overkomt, als arbeidsongeval kan worden aangenomen, indien wordt vastgesteld dat de werkgever ook tijdens de wedstrijd, waaraan de werknemer zelfs vrijwillig deelneemt, zijn gezag uitoefent of kan uitoefenen, zelfs indien deze sportmanifestatie buiten de normale arbeidsuren plaatsvindt. Het vernietigt evenwel het arrest van het arbeidshof te Gent van 17.04.2014 dat de beslissing dat de getroffene zich onder het gezag van de werkgever bevond op het ogenblik van het ongeval, had gesteund op vaststellingen die daarmee geen verband houden. 

Het cassatiearrest van 05.12.2011 (A.R. nr. S.11.0001.F), J.T.T. 2012, 100 verbreekt wegens schending van artikel 7, tweede lid, eerste zin, van de arbeidsongevallenwet het arrest van het arbeidshof te Luik, afdeling Namen, van 24.06.2010, dat het vermoeden dat het ongeval zich heeft voorgedaan door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst had afgeleid uit de omstandigheid dat het ongeval tijdens die uitvoering heeft kunnen plaatsvinden, zonder dat het had vastgesteld dat die omstandigheid zich ook werkelijk dan heeft voorgedaan.

Het cassatiearrest van 10.10.2011 (A.R. nr.S.10.0054.F), Pas. 2011, 2177, J.T.T. 2012, 5, concl. Adv. Gen. J.M. Genicot, brengt in herinnering dat het ongeval dat is overkomen tijdens de uitvoering van de overeenkomst, behoudens tegenbewijs dat door alle rechtsmiddelen kan geleverd worden, geacht wordt te zijn overkomen door het feit van de uitvoering van die overeenkomst. Het verbreekt dan ook het arrest van het arbeidshof te Brussel van 5.10.2009 dat geweigerd had om de zaak naar de rol te verwijzen opdat de verzekeringsonderneming kennis zou kunnen nemen van de gegevens van het strafdossier dat naar aanleiding van de gewelddaad van 3.07.2008 was opgemaakt, en integendeel een arbeidsongeval had erkend om reden dat de verzekeringsonderneming niet had aangetoond dat de gewelddaad zich niet heeft voorgedaan door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.

Het cassatiearrest van 25.10.2010 (A.R. nr. S.09.0081.F), verwerpt de voorziening in cassatie tegen het arrest van 11.02.2009 van het arbeidshof te Bergen, dat een arbeidsongeval had erkend in hoofde van een winkelbediende die slachtoffer werd van een dodelijke agressie vanwege haar echtgenoot. Het Hof van Cassatie overwoog daarbij dat de motivering van het bestreden arrest “dat de omstandigheden het risico op de agressie op zijn minst hebben verhoogd" volstaat als motivering voor de beslissing van het arrest dat het ongeval door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is overkomen.

Het cassatiearrest van 26.04.2004 (1° K., A.R. nr. S020127.F), J.T.T. 2004, 467, De Verz. 2005, 268, noot J.P. Nijs, Soc. Kron. 2005, 371, heeft het arrest van 19.06.2002 van het arbeidshof van Bergen verbroken. Voormeld arbeidshof, na te hebben vastgesteld dat eiser zich bereid had verklaard om op de bouwplaats te blijven en er na de werkdag te blijven slapen, had beslist dat het tijdens de nacht gebeurde ongeval zich niet had voorgedaan tijdens de uitvoering van de overeenkomst, op grond dat de werkgever de werknemer niet ertoe verplicht had ter plekke te blijven. Het Hof van Cassatie overwoog evenwel dat uit het enkele feit dat de overnachting op de plaats van het werk niet verplicht was niet kan worden afgeleid dat de werkgever niet de mogelijkheid bezat zijn gezag over de werknemer uit te oefenen vanaf het ogenblik dat laatstgenoemde was ingegaan op de uitnodiging van de werkgever.

 

2. Overeenkomstig art. 9 van de arbeidsongevallenwet wordt het letsel, behoudens tegenbewijs, vermoed door een ongeval te zijn veroorzaakt wanneer het slachtoffer of zijn rechthebbenden, benevens het bestaan van het letsel, een plotselinge gebeurtenis aanwijzen.

Het cassatiearrest van 10.05.2010 (A.R. nr. S.09.0048.F) brengt in herinnering dat de aangevoerde plotselinge gebeurtenis moet vaststaan, en verbreekt dan ook het arrest, op 8.01.2009 gewezen door het arbeidshof te Luik, afdeling Namen, dat enerzijds, met bevestiging van de beslissing van de eerste rechter, beslist had dat de plotselinge gebeurtenis bestaat in de achterwaartse val met een torsie van de romp, en anderzijds, op grond van eigen redenen, dat de plotselinge gebeurtenis bestaat in hetzij de val, hetzij de draaibewegingen van de romp vóór de val.

Het cassatiearrest van 28.04 2008 (A.R. nr. S.07.0079.N), J.T.T. 2008, 299, stelt dat voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet de plotselinge gebeurtenis een in de tijd definieerbaar feit van relatief korte duur moet zijn. In casu kon de feitenrechter wettig beslissen dat het gedurende 5 uur monteren van tyzers in een oncomfortabele houding, "een plotse gebeurtenis” uitmaakt.

Het cassatiearrest van 28.06.2004 (3° K., A.R. nr. S030004.F), J.T.T. 2004, 462, Soc. Kron. 2005, 372, heeft het arrest van 30.05.2002 van het arbeidshof van Luik verbroken, dat het bij artikel 9 van de arbeidsongevallenwet ingestelde vermoeden van oorzakelijk verband tussen de plotselinge gebeurtenis en het letsel had afgewezen, alleen op grond dat het aangevoerde letsel zich had voorgedaan na het letsel dat op het ogenblik van het ongeval was vastgesteld en een gevolg was van de behandeling van laatstgenoemd letsel.

Het cassatiearrest van 05.04.2004 (3° K., A.R. nr. S020130.F), J.T.T. 2004, 468, noot L. Van Gossum, verbreekt het arrest van 09.09.2002 van het arbeidshof van Brussel, waarbij beslist was dat het bestaan van een plotselinge gebeurtenis niet was aangetoond, hoewel het bestreden arrest had vastgesteld dat eiser, die stukken aluminium aan het bewerken was, zich in een container vooroverboog om er een stuk uit te nemen waardoor zijn bril viel en de glazen gebroken raakten.

Het cassatiearrest van 24.11.2003, J.T.T. 2004, 34, stelt dat de beweging waarmee een in een hotel tewerkgestelde bordenwasser zich uit een voorovergebogen houding opricht bij het dweilen van de keukenvloer met een vloertrekker, een plotselinge gebeurtenis kan zijn in de zin van de arbeidsongevallenwet.

Het cassatiearrest van 03.02.2003 (A.R. nr. S.02.0088.N) stelt dat het bij art. 9 van de arbeidsongevallenwet gevestigd vermoeden van causaal verband tussen de plotselinge gebeurtenis en het letsel is weerlegd wanneer de rechter de zekerheid heeft of ervan overtuigd is dat het letsel niet het gevolg is van het ongeval.

Het cassatiearrest van 15.04.2002 (A.R. nr. S.01.0079.F) heeft de voorziening verworpen die was ingesteld tegen het arrest van 13.07.1999 van het arbeidshof te Luik dat had vermeld dat de plotselinge gebeurtenis bestond in de schok die het slachtoffer bij zijn aankomst op het werk te verwerken kreeg bij de aanblik van de materiële toestand die was ontstaan ten gevolge van een poging tot diefstal in de bedrijfslokalen.

 

3. De uitvoering van de gewone en normale dagtaak kan een plotselinge gebeurtenis uitmaken op voorwaarde dat in die uitvoering een element aanwijsbaar is dat het letsel kan hebben veroorzaakt.

Om die reden heeft het cassatiearrest van 02.01.2006 (A.R. nr. S.04.0159.F), J.L.M.B. 2006, 683, noot N. Simar, het arrest van 15.06.2004 van het arbeidshof te Luik verbroken dat geweigerd had te erkennen dat de beweging die erin bestond een dweil uit te wringen, op zich het element kon vormen dat het letsel kon hebben veroorzaakt.

Het cassatiearrest van 13.10.2003, J.T.T. 2004, 40, Soc. Kron. 2004, 211, brengt opnieuw in herinnering dat het bestaan van een plots feit niet vereist dat het bijzonder element in de gewone en normale uitvoering van de dagtaak, waardoor letsel is kunnen ontstaan en dat kan worden vastgesteld, te onderscheiden is van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.

Het cassatiearrest van 23.09.2002 (A.R. nr. S.01.0089.F) verbreekt het arrest van 07.12.2000 van het arbeidshof te Luik, afdeling Namen, dat had vastgesteld dat het slachtoffer op 6 november 1996 bij de uitoefening van haar gewone taak als werkvrouw zware vuilnisbakken, gevuld met telefoonboeken, had opgetild maar daarin geen plots feit zoals een verkeerde beweging, een val of een slag, dat is te onderscheiden van deze normale uitoefening had erkend en om die reden de toekenning van de arbeidsongevallenvergoedingen had geweigerd.

Om dezelfde reden heeft het cassatiearrest van 06.05.2002, Soc. Kron., 2002, 166 de voorziening verworpen die door de verzekeringsonderneming was ingesteld tegen het arrest van 04.10.2001 van het arbeidshof te Luik dat de beweging die getroffene met het bovenlichaam en de armen had gemaakt bij het helpen rechtzetten van een bejaarde als een plotselinge gebeurtenis had aangenomen.

 

4. De artikelen 7 en 9 van de arbeidsongevallenwet sluiten weliswaar de toepassing van deze wet uit wanneer het in artikel 9 van de wet bedoelde vermoeden is weerlegd en het vaststaat dat het letsel niet te wijten is aan de plotselinge gebeurtenis, maar vereisen niet dat de oorzaak of een van de oorzaken van die gebeurtenis buiten het organisme van de getroffene gelegen is.

Het cassatiearrest van 30.10.2006 (A.R. nr. S.06.0035.N) bevestigt de principes dat enerzijds voor het bestaan van een arbeidsongeval niet vereist is dat de oorzaak of één van de oorzaken van de plotselinge gebeurtenis buiten het organisme van het slachtoffer ligt, en anderzijds dat de uitvoering van de gewone en normale dagtaak de plotselinge gebeurtenis kan uitmaken, voor zover in die uitvoering een element aanwijsbaar is dat het letsel kan hebben veroorzaakt en dat het niet vereist is dat dit aanwijsbaar element te onderscheiden is van de uitvoering van de normale dagtaak. Het verbreekt bijgevolg het arrest van 19.12.2005 van het arbeidshof te Antwerpen, enerzijds omdat de feitenrechter, ondanks de vaststelling dat het slachtoffer zijn voet verzwikt had bij het uitstappen van de container en ten gevolge daarvan ten val was gekomen, geoordeeld had dat dit niet het vereiste aanwijsbaar element was van de plotselinge gebeurtenis omdat hierbij geen externe oorzaak was aangetoond, en anderzijds omdat de feitenrechter had geoordeeld dat een normaal voorkomende beweging, zoals het afstappen uit een container en waarin geen aanwijsbaar element te onderscheiden is van het normale verloop van het uitstappen uit een container, niet als een plotselinge gebeurtenis in aanmerking kan worden genomen.

Het cassatiearrest van 29.04.2002, J.T.T. 2002, 361, De Verz. 2002, 840, Soc. Kron. 3002, 319 verbreekt het arrest van 14.02.1996 van het arbeidshof te Bergen dat het bestaan van een plots feit (verkeersongeval) had vastgesteld, maar niettemin de deskundige met de opdracht had belast om uit te maken of dit plots feit uitsluitend te wijten was aan het organisme van het slachtoffer zelf.